Ga naar de inhoud

Gedachtenisdienst

    Op zondag 25 november vond de gedachtenisdienst plaats. Een dienst met aandacht voor de gemeenteleden die van ons heengingen het afgelopen jaar.

    Met medewerking van de cantorij was het een mooie en ingetogen dienst. Er was gelegenheid voor iedereen om een kaarsje aan te steken en stil te staan bij diegenen die ons zijn ontvallen.

    Dominee Marije Karreman leidde de dienst en had een indringende preek over vertrouwen en hoop door God die op ons wacht. De tekst van deze preek vindt u hier.

    Preek bij Johannes 14:1-9

    De wachtende Vader…
    Eén van de mooiste verhalen uit de Bijbel is toch wel een verhaal dat Jezus vertelt om zijn leerlingen iets duidelijk te maken over God. Het verhaal van de verloren zoon. De zoon die erop uit wil en met een voorschot op de erfenis de banden met zijn vader verbreekt en vertrekt, om vrolijk de bloemetjes buiten te zetten. Lang gaat het hem voor de wind, maar op een gegeven moment raakt zijn geld op en hij glijdt af, hij raakt zijn vrienden kwijt en al zijn bezittingen.
    Moederziel alleen, tussen de varkens die hij moet hoeden, en hongerig, bedenkt hij: ik kan beter teruggaan naar huis. Al ben ik het niet meer waard om de zoon van mijn vader te zijn, als hij me als knecht zou aannemen, zou ik al beter af zijn, dan nu.
    En wat blijkt? Zijn vader had op de uitkijk gestaan. Hij stond te wachten en zag hem al van verre aankomen. Zijn verloren gewaande zoon kwam thuis en hij kon zijn geluk niet op.
    Zo vertelde Jezus zijn leerlingen over God. ‘Hij is als een vader die op de uitkijk staat. Die op ons wacht. En die ons ziet, op ons betrokken is, zonder dat we dat beseffen.’
    Sommige mensen spreken over deze gelijkenis, en noemen het, de gelijkenis van de wachtende vader.

    Wees niet ongerust
    Het gedeelte dat we lazen uit het Johannes evangelie, is een fragment uit de afscheidsrede van Jezus. Het was onrustig geworden, gevaarlijk zelfs, voor Jezus en zijn leerlingen, er werden plannen gesmeed om hem te doden.
    Judas had hem al verlaten. En Jezus bereidde zijn leerlingen voor op zijn lijden en sterven, en op zijn naderende afscheid.
    Het liep niet zoals zij zich hadden voorgesteld. De leerlingen waren bang en ongerust.
    Ze spreken met elkaar.
    ‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij.’ Oftewel, wat er ook gaat gebeuren, blijf vertrouwen.
    En dan volgt deze fascinerende uitspraak: ‘In het huis van mijn vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken?’
    Veel uitleggers hebben zich er het hoofd over gebroken, want het is ongewoon, hoe Jezus hier spreekt.

    Come and go with me to my Fathers house
    Het huis van mijn vader, het Vaderhuis, Gods huis, normaalgesproken verwijst dat naar de tempel.
    Salomo bouwde een tempel voor Gods naam, en dat werd als het ware ‘het huis van God’. De Psalmen zingen daarvan, zoals Psalm 23, ik keer terug naar het huis van de Heer tot in lengte van dagen – daar in de tempel zochten en vonden mensen God, er werd gezongen, gebeden, geofferd.
    En ook in Jezus’ tijd was dat zo.
    Hij was het die over de tempel begon te spreken als het huis van zijn vader. ‘Weet je dan niet dat ik in het huis van mijn vader moest zijn?’ vroeg hij zijn ouders, als 12-jarige, toen hij daar was achtergebleven om het gesprek aan te gaan met de leraren.
    En op een ander moment verweet hij de marktkooplui en de geldwisselaars dat ze een markt maakten van het huis van de Vader. Van de tempel dus.

    Maar nu spreekt Jezus over het huis van de Vader, als hij het heeft over zijn afscheid. ‘In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zou maken? Wanneer ik een plaats gereed heb gemaakt, kom ik terug. Dan zal ik jullie met me mee nemen, en dan zullen jullie zijn waar ik ben.’
    Jezus is als die verloren zoon, die teruggaat naar het vaderhuis, naar zijn vader die op hem wacht, maar het is een huis met veel kamers, vol woningen, er is ruimte, het is er niet alleen voor hem, maar voor allen die bij hem horen.
    De leerlingen hoeven niet ongerust te zijn, want hun levensweg heeft een doel, een richting: ze zijn op weg naar het Vaderhuis. ‘Kom en ga met mij naar het Vaderhuis…’

    Ook voor de eerste gemeenten
    De evangelisten schreven hun ‘goede boodschap’ (evangelie) niet alleen om verslag te doen van de gebeurtenissen, maar ook ter bemoediging voor hen die het niet hadden meegemaakt, die het van horen zeggen hadden, alles wat er gebeurd was, met en rond Jezus. Ze wilden zijn boodschap doorgeven, en roepen de lezers als het ware op dit serieus te nemen, te geloven en vertrouwen te hebben.
    Johannes geeft dit gesprek dus ook weer met het oog op de eerste gemeenten, voor wie dit bericht, deze aanmoediging net zo goed geldt, ‘wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op Jezus’. Ook al is hij niet meer lijfelijk in ons midden, wij horen bij hem, wij zijn naar hem op weg. Wij zijn gemeente van Christus, we richten ons op hem.

    Jullie kennen de weg!
    Dus, besluit Jezus, ‘jullie kennen de weg naar waar ik heen ga’.
    Maar dan protesteert Tomas: ‘Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, hoe zouden wij dan de weg kennen?’
    En dan antwoordt Jezus: ‘Ik ben de weg, de waarheid, het leven.’
    Hij wijst niet alleen de weg, hij is het ook,
    en ook is hij, de betrouwbare,
    en die leven geeft.
    ‘Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen.’
    Hij heeft over de Vader verteld, hij heeft het hen voorgeleefd, ze kunnen leven vanuit die geloofskennis.
    Als wat ze ervaren niet lijkt op wat Jezus hen liet zien, dan heeft het niets met God te maken.
    Ze kunnen zich eenvoudig richten op Jezus’ woorden, op wat hij hen liet zien, wat hij hen leerde. En zo ontvouwt zich dan de weg. Niet als een uitgestippelde route, maar als een pad dat ze in vertrouwen kunnen gaan.
    Door hem, door Jezus kennen we God, zoals hij is, hebben we hem in het gezicht gekeken; hij is een liefhebbende, wachtende vader, hij is trouw, en hij gaat voor zijn mensen tot het uiterste.

    …heb vertrouwen.
    En als Filippus dan nog opmerkt: ‘Laat ons de Vader zien Heer, meer verlangen we niet’. Dan bespeuren we de enigszins vermoeide reactie bij Jezus; ‘Ik ben nu al zo lang bij jullie, en nog ken je me niet, Filippus? Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.’
    En ook hier kunnen we deze woorden op onszelf betrekken. Ook wij kunnen dat namelijk verzuchten.
    ‘Het is lang geleden’.
    ‘We zien, of voelen God nooit écht, 100% zeker’.
    ‘En is er wel zoiets als een leven na dit leven, en hoe weten we dat eigenlijk?’
    En dan verwijst Johannes ook ons, naar Jezus.
    Hij wijdt een heel evangelie aan hem, en hij is niet de enige.
    Alsof hij ook ons zeggen wil: Jezus liet ons God zien.
    Wij mogen eenvoudigweg vertrouwen.
    ‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij.’

    Als je je kunt overgeven aan dat vertrouwen, dan komt het beeld tot leven.

    Als Jezus zijn leerlingen belooft dat zij met hem zullen zijn, nu én straks, in tijd en eeuwigheid.
    Dan geldt dat ook voor ons.
    Dan geldt dat ook voor hen van wie wij korter of langer geleden afscheid moesten nemen.
    Dan geldt dat voor ons leven, en voor ons sterven.
    Wij zullen bij God zijn, sterker nog, dat zijn we nu al, en ook als we sterven.

    Daar worden de mooiste beelden voor gebruikt, we kunnen in de Bijbel lezen over een bruiloftsfeest, over een maaltijd waar iedereen welkom is, over gouden straten en eeuwig stromende rivieren, over het loven van God dat niet ophoudt, en over het veilig wonen onder Gods hoede.
    Of zoals we in Openbaringen kunnen lezen: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen.
    Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’

    Dit is de verwachting die ons wordt aangereikt vanuit het evangelie. Veel meer kunnen we er niet over zeggen. Maar het is ook niet weinig, ik bedoel, het raakt me al, ook al is het beeldtaal, en kunnen we het niet echt bedenken.
    Toch raakt het me. Omdat ook in dit gesprek onze vragen al naar voren komen, verwoord door Filippus en Tomas: ja, maar Jezus hoe dan, en laat eens iets zien dan, en wanneer en waar…
    En dat dan ook voor ons klinkt: het ‘wees niet ongerust, maar vertrouw’.

    We zijn verdrietig als er mensen overlijden, we weten niet wat ons zelf te wachten staat, maar we zijn nooit zonder hoop.
    Er is een vader, die op ons wacht.

    In de naam van Vader, Zoon, en Heilige Geest,
    Amen